Simon Carmiggelt - Tussen mal en dwaas & Klein beginnen

Columns

Fragment

Zeg nu niet 'alwéér stukjes', want als ik die roman had doorgezet, zoudt u nog véél bozer op mij zijn. 

Op een keer dacht ik: Ik ga er toch ook eens een schrijven.
Ik nam papier en potlood en begon.
Nou, het vlotte wel. 

Om drie uur in de nacht had ik al een hoofdstuk klaar.
Ik las het wel vijf keer over en vond het telkens beter. 

Het ging over een man die, in allerlei dreinerige problemen verwikkeld, naar Spanje reist en in een park te Madrid een moeilijk gesprek voert met een dame.
Een Spaanse, dat spreekt. 

Natuurlijk was het nog maar een begin.
Ik wilde die Hollander verder doen reizen, rovers laten ontmoeten en scheepsrampen bijwonen - enfin, je komt al schrijvende van het een op het ander.

Mijn vrouw sliep al, maar ik begon aan haar te schudden, teneinde het hoofdstuk te kunnen voorlezen.
Dat doe ik wel meer als ik 's nachts iets heb geschreven.
Toen ik haar laatst een keer wakker maakte, opende zij vakerig de ogen en zei:
 'Aardig hoor!' 

En ik had nog niets voorgelezen.

Deze keer wachtte ik tot ze helemaal bij kennis was.
Ik verzocht haar rechtop te gaan zitten en legde het hoofdstuk op haar schoot.
Zij begon te lezen, terwijl ik een sigaartje opstak.

Eerst geeuwde zij verschrikkelijk, maar dat kwam alleen omdat ze net geslapen had.
Als een bleek kind met verwarde haren zat zij zorgelijk over mijn bedenksel gebogen, maar eindelijk was zij toch door het hoofdstuk heen.
Ze ging weer liggen en zei: 
'En heb je dat nu allemaal zélf verzonnen?'

Toen ben ik met de roman opgehouden.

*

Nee - ik geloof niet dat ik ooit schrijver zou kunnen worden, want ik slaag er niet in iets steekhoudends te verzinnen.
Zodra ik het probeer, begin ik een kleurloos gezeur af te scheiden. 

Maar als ik schrijf over dingen die waar gebeurd zijn, gaat het allemaal vanzelf.
Je begint ergens in een hoekje en al typende schieten duizenden dingen die je vergeten was, je weer te binnen. 

Soms denk ik: dat kán niet - stel je voor dat die man het léést.
Na enig dubben besluit ik dan maar dat hij het vast niet lezen zal, want ik vind het altijd zo jammer zo'n gedeelte achterwege te laten. 

Voorzichtigheidshalve geef ik de man in het verhaaltje een baard. 

Mocht hij het dan toch lezen, dan kan hij altijd zeggen:
'Dat ben ik niet, want ik héb geen baard.'