Catharina Alberdingk Thijm - Koningsliefde

Het drama in Servië

Roman uit 1906

Fragment:

(. . .)
De eerste morgenstralen spelen om de muren van het koninklijk paleis, dat in zijne strengheid eer aan een fort dan aan een vorstelijk verblijf doet denken.
Geen kunstzin, alleen verdedigende macht riep deze woning in 't leven; maar de zon vraagt niet naar schoonheid om te zegenen, zij is eene liefderijke moeder, die ook voor het misdeelde kind teederheid veil heeft en haar jonge gloed streelt die grijze steenmassa, werpt gulden tinten op de vensterruiten, herschept voor een wijl het donkere gebouw in een tooverslot.

Iets van haar glans dringt ook het vertrek binnen, waar een negenjarig knaapje rust.
Blauw is de zijde van de kostbare draperieën der kamer, kwistig en smakeloos zijn overal gouden ornamenten aangebracht, een schat is besteed aan de kanten, waarmede peluw, kussens en lakens van den kleine zijn omzet; hij maakt een schrille tegenstelling met die weelde, zoo tenger is hij en arm aan schoonheid.

Het doodsbleeke gezichtje is dat van een lijdend schepsel, de donkere, lange wimpers werpen een zwarte schaduw op de ingevallen wangen, de magere handjes liggen lusteloos op 't zijden dek, 't lage voorhoofd is geel gevlekt en gerimpeld en schijnt zwakke hersens te omsluiten, maar nu een zonnestraaltje dat hoofdje komt kussen en het kind met die liefkozing wekt, nu hij de oogen opslaat en met verwonderden blik om zich heenstaart, verraadt de uitdrukking van die oogen het tegendeel van een benevelden geest, een verstand, ver boven de jaren van het jongske.
(. . .)