Marianne Philips (1886-1951), politica en schrijfster, werd geboren in een welvarend Joods gezin in Amsterdam. In 1919 werd zij als een van de eerste vrouwen gekozen tot raadslid voor de SDAP in Bussum. Zij ijverde voor de positie van arbeidersvrouwen en hun kinderen. In 1929 debuteerde ze met haar roman 'De wonderbare genezing', een jaar later verscheen 'De biecht', beide sterk autobiografische boeken. Er volgden tot 1940 nog drie romans, een aantal novelles en vertalingen waarin haar grote belangstelling voor ethische, filosofische en sociale vraagstukken te vinden zijn. Als Joodse mocht ze vanaf 1940 niet meer publiceren. Ze overleefde in de onderduik en werd in het voorjaar van 1945 met zware artritische reuma gediagnosticeerd. Ze zou de rest van haar leven aan bed gekluisterd blijven. Al ernstig ziek deed ze mee aan de prijsvraag van de CPNB voor de Boekenweek. In 1950 werd bekend dat haar novelle 'De zaak Beukenoot' was verkozen tot het Boekenweekgeschenk van dat jaar. Ze overleed in 1951.

Marianne Philips