Rob Nieuwenhuys - François Haverschmidt. De dominee en zijn worgengel

Van en over François Haverschmidt

Biografie

"Hij, de worgengel, verstaat geen scherts.
Wie hem spelend de hand reikt, die laat hij niet meer los, die sleept hij mede tegen wil en dank, om dan in het eind hem neer te storten in een eigenwillig gedolven graf."  

(Uit een preek van Haverschmidt in 1885)

Fragment:

( . . . )
Haverschmidt stelt het voor alsof hij, voordat zijn ouderhuis moet worden afgebroken, er nog voor het laatst een bezoek brengt.
Hij dwaalt door het huis, bezoekt de zolder en de vliering, daalt de trap af en maakt op het portaal de deur open die naar zijn eigen kamertje leidt.

"Mijn kamer!
Met welke gans andere ogen moet ik eenmaal deze enge ruimte hebben rondgezien.
Toen was het alles bevalligheid, geriefelijkheid en gezelligheid.
Vooral wanneer mijn intieme gymnasiumvriend mij de lucht had helpen mengen met tabaksdampen totdat wij de rook letterlijk konden snijden, dan behoorde er immers een bepaald buitensporige verbeeldingskracht toe om zich te kunnen voorstellen dat men niet was op de 'kast' van een echte student! 

Mijn kamer mocht zich in betere dagen dan ook verheugen in een weelderige verscheidenheid van versierselen en van wat ik minder meubelen dan wetenschappelijke toestellen zou willen genoemd hebben.
Zo bijvoorbeeld aan deze zijde, waar het behang geheel onzichtbaar was gemaakt door een kaart van Nederland, vier Duitse pijpen (waaronder drie afgedankte van mijn oudste broer), de portretten van Laurens Janszoon Coster, Jenny Lind [Zweedse zangeres], dominee Fabius (in een vroeger tijdperk van zijn leven, zodat het niet meer leek en uit de huiskamer verwijderd was), Jan Nieuwenhuizen, gelijk de Zeeuwse waterleeuw, alzo uit een wolk opduikende, en een onbekende schone uit een oude jaargang van een tijdschrift.
Deze laatste droeg op haar voorhoofd een ferronnière en het moment was waarschijnlijk door de schilder gekozen, waarop zij met haar grote ogen een wanhopige poging deed om te zien of de ferronnière ook scheef zat. 

Nu aan deze zijde dan van mijn kamer stond een kastje, waarin die merkwaardige verzameling van inlandse kapellen en andere insecten bewaard werd, waarmee ik het vrouwelijk personeel van ons gezin meer dan eens een dodelijke schrik heb aangejaagd."
( . . . )