Roger Zelazny - Prinsen van Amber
Science fiction
Fragment
Ik probeerde mijn tenen te bewegen en dat lukte.
Ik lag in
een ziekenhuisbed en mijn benen zaten in het gips, maar het waren tenminste nog
mijn benen.
Ik kneep mijn ogen dicht en opende ze weer, drie keer.
De
kamer begon vastere vormen aan te nemen.
Waar was ik voor de donder?
De nevels trokken langzaam op en dat wat men geheugen noemt,
keerde terug.
Ik herinnerde me nachten en verpleegsters en naalden.
Telkens als
ik wat helderder werd, was er iemand binnengekomen en had me ergens mee
gestoken.
Zo was het geweest.
Ja.
Maar nu voelde ik me weer een half mens.
Het
moest nu maar eens afgelopen zijn.
Zou het afgelopen zijn?
Het idee overviel me: misschien niet.
Een aangeboren pessimisme ten aanzien van de zuiverheid van
alle menselijke motieven drong zich aan me op en nestelde zich in mijn borst.
Ik was zwaar onder de verdovende middelen gehouden, besefte ik opeens.
Te
oordelen naar hoe ik me voelde, eigenlijk zonder goede reden, en dan hadden ze
ook geen reden ermee op te houden als ze ervoor werden betaald om ermee door te
gaan. Uitkijken dus en je slapend houden, zei een stem, welke die van mijn
slechtere, zij het wijzere ik was.
Zo gezegd, zo gedaan.
Een minuut of tien later stak een verpleegster haar hoofd om
de deur, maar ik bleef lustig schaapjes tellen.
Ze verdween weer.
Tegen die tijd was ik erin geslaagd een deel van wat er was gebeurd, te reconstrueren.
Ik had een ongeluk gehad, herinnerde ik me vaag.
Wat er
daarna was gebeurd, bleef onduidelijk; en wat er daarvoor was gebeurd, daarvan
had ik niet de flauwste notie.
Maar ik was eerst in een ziekenhuis geweest en
daarna was ik hierheen gebracht, herinnerde ik me.
Waarom?
Ik wist het niet.
Mijn benen voelden echter redelijk goed aan.
Goed genoeg om
me overeind te houden, al wist ik niet hoeveel tijd er was verstreken sedert ze
waren gebroken - en ik wist dat ze gebroken waren geweest.
Ik ging rechtop zitten.
Het kostte me enorm veel inspanning,
want mijn spieren waren erg slap.
Buiten was het donker en door het raam zag ik
een handvol heldere sterren.
Ik knipoogde terug naar ze en werkte mijn benen
over de rand van het bed.
Ik was duizelig, maar na een poosje zakte dat.
Ik greep de
stang aan het hoofdeinde van het bed, ging op mijn benen staan en deed een
eerste stap.
Oké, mijn benen hielden me.
Theoretisch verkeerde ik dus in een conditie die goed genoeg was om te vertrekken.
Ik keerde terug naar het bed, ging liggen en dacht na.
Ik
zweette en beefde.
Visioenen van gesponnen suiker enzovoort.
In de staat Denemarken hing een geur van verrotting . . .
Het was een ongeluk met een auto geweest, herinnerde ik me.
En niet zo'n klein ongelukje . . .
Toen ging de deur open, er viel licht naar binnen en door de kiertjes tussen mijn oogharen zag ik een verpleegster met een injectienaald in de hand.
Ze kwam naar het bed, een hip uitziend juffie met donker haar en stevige armen.
Toen ze vlakbij was, ging ik overeind zitten.
'Goeie avond,' zei ik.
'O . . . goeie avond,' antwoordde ze.
'Wanneer mag ik weg?' vroeg ik.
'Dat moet ik de dokter vragen.'
'Doe dat,' zei ik.
'Wilt u alstublieft uw mouw oprollen?'
'Nee, dank je wel.'
'Maar ik moet u een injectie geven.'
'Dat moet je niet.
Ik heb ze niet nodig.'
'Dat is iets wat de dokter te zeggen heeft, vrees ik.'
'Stuur hem dan hierheen en laat hem het zeggen.
Maar tot dat
moment wil ik het niet hebben.'
'Het spijt me, maar ik heb mijn opdracht.'
'Eichmann had ook zijn opdracht en kijk eens wat er met hem
is gebeurd.'
Ik schudde langzaam het hoofd.
'Goed dan,' zei ze.
'Ik zal dit moeten melden ...'
'Doe dat alsjeblieft,' zei ik,
'en als je het doet, zeg dan
meteen dat ik besloten heb morgenochtend te vertrekken.'
'Dat is onmogelijk.
U kunt niet eens lopen - en dan die
inwendige kneuzingen . . .'
'We zullen zien,' zei ik.
Goeie nacht.'
Ze verdween zonder antwoord te geven.