Stuart J. Byrne - Priesteres van Sun-Lall
Science fiction
Fragment
. . . . .
Op datzelfde ogenblik wandelde de kleine man, amper dertig centimeter groot,
met stoute schreden naar hem toe en bleef dan staan, star naar hem opkijkend.
De kleine indringer had een spookachtig uiterlijk, iets onwezenlijks en
onaards . . .
Hij droeg sandalen die vastgeknoopt waren met een soort van dooreen
gestrengelde metalen veters en boven elke knie waren twee soortgelijke ringen
gespannen.
Rond de heupen droeg hij een gordel, die schitterde met vreemdsoortige
kristallen.
Zijn smalle, gele ogen prijkten onder opwaarts gerichte wenkbrauwen
en dit gaf hem de meest duivelse uitdrukking die Kelly zich ooit had kunnen
indenken.
Kelly's
pijp ontviel bijna zijn hand.
Een jarenlange training in zelfbeheersing
verhinderde dit nog op het nippertje.
Hij zat onbeweeglijk in zijn zetel en
keek de kleine man eveneens star aan.
Hij dacht aan het geluid van gebroken
glas, dat hij gehoord had.
Hij dacht ook aan zijn afgestorven kollega,
Thompson, die te Chicago in de rug werd aangevallen.
En hij dacht aan Kiefer's
dode ogen en zijn door vrees bevangen, steeds herhaalde woorden over een
satanische macht!
"Wie ben
jij?" vroeg hij.
"Wat wens je eigenlijk?"
Ondertussen klopte zijn hart
onstuimig.
Het geval 474 omvatte blijkbaar nog méér verrassingen . . .
"Ik willen
gestolen produkt door u in Munson laboratorium," zei de vreemdeling met zwaar
accent.
"Ik volgen u van laboratorium.
Gij nemen.
Ik willen."
Met
gefronste wenkbrauwen keek Kelly hem aan.
Zijn gedachten raasden door zijn
hoofd.
Dit klein, onooglijk grut zou het niet wagen hem zo stoutmoedig te
naderen, indien het kereltje niet over treffende verdedigingsmiddelen
beschikte.
Bijgevolg hield hij ergens een wapen verborgen.
Bovendien hoorden
zulke ventjes op aarde niet thuis.
Ondanks zijn Ierse afkomst had Kelly nooit
aan het bestaan van dwergen geloof gehecht.
Neen!
Zijn
bezoeker kwam ongetwijfeld van een andere wereld.
Dit kaderde trouwens
uitstekend met bepaalde andere informaties, die Kelly te Chicago en elders had
opgevangen.
Nu was hij er meer dan ooit van overtuigd, dat geval 474 werkelijk
al datgene inhield, dat hij zocht.
En het bestaan van deze kleine man moest
volstrekt geheim gehouden worden.
Indien hij erin slagen kon, het
vreemdsoortige wezentje gevangen te nemen en ergens in verzekerde bewaring te
stellen, om te beletten dat anderen met hem in contact kwamen . . .
Hij leunde voorover, de ellebogen op zijn knieën en concentreerde heel zijn aandacht op de vreemdeling.
"Als jij mij zeggen kan WAT dat produkt is, dan zal ik je zeggen WAAR het zich bevindt," verklaarde hij.
De andere
aarzelde, onzeker.
Dan antwoordde hij:
"Geen woord hebben in jullie taal.
De
Yvyans noemen het grillinn.
Maar jij geven Maljarn.
Snel vertellen waar jij
hebt."
"Zo, je
naam is Maljarn.
Ik heet Kelly.
Misschien kunnen we vrienden zijn."
Dit betwijfelde hij - in herinnering aan Kiefer en Thompson - maar hij zei het opzettelijk, om te zien welke reactie hij zodoende zou uitlokken.
"Geen tijd
om vrienden maken," antwoordde de vreemdeling.
"Uw ogen spottend lachen.
Jij
geen vriend."
. . . . .