Simon Carmiggelt - Mag 't een ietsje meer zijn?

Columns

Fragment

Mijn vriend Daandelmeyer, die bij de reclassering is, ontmoet ik meestal des nachts om half één, in de laatste tram.
  
Moe van het opbeuren van gestruikelden, drukt hij mij dan de hand en zegt:
'Hoor eens even, ik heb een mannetje naar je huis gestuurd dat in wasmiddelen doet, koop wat van hem, hij moet er weer bovenop.' 

Dan antwoord ik: 'Ja Daandelmeyer,' en dan komt het mannetje en blijft komen, totdat zijn boze vrienden hem weer tot iets oneffens verleiden. 

Dan zegt Daandelmeyer: 'Hij is me uit de hand gegleden, maar morgen komt er een ventje dat goed kan timmeren.
Laat hem wat verdienen zeg, want . . .'

Ik kan hem niets weigeren, deze Daandelmeyer, want hij is zo goed.

Daarom schildert een voormalige flessentrekker ons keukentje, kopen we fruit van een woesteling en komt een uitgedoofde losbol enige malen per week de bel poetsen . . .