Simon Carmiggelt - Een Hollander in Parijs
Columns
Fragment
Bij de Notre Dame zat ik 's morgens in een klein café.
Het
was er nog niet druk.
Een grijze heer met een Baskisch mutsje op spelde de Figaro van gisteren, een
Spaans-donkere jongeman droomde bij het venster van de Taag en een vrachtautochauffeur
nam zijn eerste dosis alcohol met een beetje water in.
Terwijl ik geriefelijk suffend naar de toren van de gebochelde
klokkenluider
staarde, kwamen twee dames binnen en zeiden:
'Hier dan maar.'
Ook als ze gezwegen hadden, zou de nationaliteit met één oogopslag vast te stellen zijn geweest, want ze vertoonden allebei de volstrekte onintimideerbaarheid die Hollanders van het kloeke soort onder de meest bewogen omstandigheden weten te behouden.
Toen zij zich middels expressieve gebaren koffie hadden verschaft,
begonnen ze de
levende have van het café te slopen.
De chauffeur bij de tapkast werd
zonder compassie
verworpen als een onwaardige zuiplap, die in een behóórlijk geregeerd land geen dag op vrije
voeten zou blijven.
Vervolgens gaven zij een synopsis van de eigenaardigheden die
mijn wat achteloos geschapen neus vertoont.
Het was geen leeuwerikengezang, maar
net als bij de tandarts moet je in het leven soms even dóórzetten, dan is het
voorbij eer je 't weet.
'Vies café,' zei de ene dame toen mijn deerlijk verminkt narcisme zieltogend ter aarde lag.
'Je schrikt om je koppie aan te pakken.'