
A. Alberts - De vergaderzaal
Roman
Fragment:
( . . . )
'Goeie morgen,' zei meneer Van Beuzekom.
'Ben ik de eerste?'
Hij
deed de deur achter zich dicht en kwam met uitgestoken hand op de beide anderen
toe.
'Het zal aan de nieuwe
auto liggen,' zei de secretaris.
'Wat?' zei meneer Van
Beuzekom.
'Dat u zo vroeg bent,' zei de secretaris.
'O,' zei meneer Van
Beuzekom.
'Dat nee, juist niet.
Ik moet hem nog inrijden.'
'Hij ziet er goed uit,' zei de president.
'Gaat wel,' zei meneer
Van Beuzekom.
'Komen we vandaag allemaal?'
'Bartel is verhinderd,' zei de president.
'Hij moet naar een vergadering van de Covedo, tenminste dat
vermoeden we.
En dan zou Weber ook wel eens niet kunnen komen.'
'Daar is de heer
Weber zelf,' zei de secretaris.
'Morgen president, morgen heren,' zei de heer Weber.
'Koud, niet?
Wat is het hier verrekte koud.
Stoken jullie niet meer?
Nog wel wat
vroeg in het voorjaar vind ik.'
'Heb ik ook al gedacht,' zei meneer Van Beuzekom.
'We doen het wat
kalmer aan met het stoken,' zei de president.
'Het wordt beneden zo gauw te warm.'
'Kunnen ze de ramen
toch open zetten,' zei meneer Van Beuzekom.
'Ik zal wel een paar
straalkacheltjes laten halen,' zei de secretaris.
Hij ging de vergaderzaal uit,
de twee trappen af naar beneden, naar zijn eigen kamer.
Hij nam de telefoon en
belde de concierge op.
Hij zei: 'Dadelijk twee straalkacheltjes in de
vergaderzaal brengen, maar zet ze niet te dicht bij mij in de buurt.' Hij legde
de hoorn op het toestel en ging bij het raam staan.
Hij zag een auto voor het
gebouw stilhouden.
Er stapten twee heren uit.
Ze gingen naar binnen
en even later hoorde hij de lift gaan.
Hij zuchtte.
Hij zei: Nou, toe dan maar.'
Hij draaide langzaam van het raam weg.
Hij zag nog juist, dat de tram stilhield
en dat meneer Dalem van het voorbalkon stapte.
( . . . )