Leopold Vermeiren - De Rode Ridder overwint

Jeugd

Fragment

Vol spanning kijkt het volk toe.
Daar klinkt het derde teken en op hetzelfde ogenblik laat een schildknaap de grote witte vlag neer.
De eindstrijd kan beginnen.

- Ju, Viros! roept Oerold tot zijn paard.

- Ju, Edgo.

De ruiters stormen op elkander los met gevelde speer.

Nog twintig meter, nog vijftien . . .
Nu komt de eerste stoot!
Maar neen. 

Plots steigert Oerolds paard.
Het hinnikt luid en draait wild in het rond.
Een lange, zwarte pijl is diep in zijn rechterflank gedrongen. 

Oerold heeft zich met een bewonderenswaardige behendigheid op zijn paard kunnen houden, maar uiteindelijk stort hij ten gronde.
Hij kreunt.

Ridder Van Berken heeft de wilde rit van zijn eigen ros gestuit en kijkt verwonderd en verschrikt toe.
Hij kan dit alles niet begrijpen.
De zwarte pijl heeft hij nog niet gezien.

Een ogenblik staan alle toeschouwers als aan de grond genageld.
Maar weldra springen er tientallen over de omheining en lopen op de gevallen ruiter toe.
Het paard is enkele meter verder neergevallen.
En nu ziet iedereen wat er gebeurd is.
Van alle kanten wordt er geroepen:

- Een pijl!

- Een zwarte pijl!

- Het paard werd getroffen in de zij!

- Wie schoot die zwarte pijl?!

Ook op de tribune heerst er een grote verwarring.
De edelen zijn recht gesprongen en praten op luide toon zo maar door elkaar.
Ook zij spoeden zich naar het strijdtoneel.

De rode ridder is een van de eersten.
Hij heeft het paard zien vallen, het paard van Oerold, zijn vriend.
De pijl heeft hij ook gezien. 

Neen, hij loopt niet naar het gevallen paard, hij kijkt omhoog.
Die pijl moet van daarboven komen.
Tussen de kantelen bemerkt de rode ridder een donkere gestalte, die haastig wegvlucht . . .