Leopold Vermeiren - De Rode Ridder
Jeugd
Fragment
Koenraad keek zijn meester niet begrijpend aan, maar deze
bleef roerloos zitten, aandachtig kijkend naar het hol beneden hem.
Eensklaps trok hij
verschrikt het hoofd terug.
De twee vrienden rezen recht.
Een grote vlam sloeg
uit het hol en hulde weldra de grot in een bedwelmende rook. Instinctmatig hielden
Johan en Koenraad de hand beschermend voor neus en mond.
Ze konden nagenoeg
niets meer zien.
De ogen star gevestigd op de plaats waar de opening zich
bevond, bleven de twee vrienden staan als twee stenen beelden, Johan met zijn
hand om het zwaard en Koen, met boog en pijl klaar tot schieten.
De rook trok
langzaam op.
Onder hen, op de bodem van de grot, zat een groenkleurig ondier
met een kop als van een draak.
- Dus toch, zei Johan halfluid.
Woest en tevens
verrast keek het monster op.
Het stootte een rauwe kreet uit en richtte zich op
de achterste poten op.
In de ene klauw hield het een brandende toorts.
Nog voor
Koenraad schieten kon, sloeg het monster met het vuur en raakte de jongen aan de
beide benen.
De schildknaap uitte een pijnlijke kreet, wankelde, verloor het
evenwicht en tuimelde op de grond.
Het monster sprong toe maar reeds zweefde
Johan door de lucht en een moment later zette hij zich schrap, de benen
gespreid, beschermend over het op de grond liggende lichaam van zijn vriend.
Weer suisde de
vuurtoorts door de lucht maar Johan weerde ze af met zijn zwaard.
Toen ging hij
zelf ten aanval over . . .