Leon Gommers - De cirkel
Waargebeurd
Fragment
'BEN JIJ WEL EENS IN AUSCHWITZ GEWEEST?' e-mailde mijn
jongste nichtje Stéphanie.
Op mijn ontkennend antwoord kwam prompt de vraag of
ik met haar mee wilde.
Er was een mogelijkheid om aan te sluiten bij een
groepsreis, georganiseerd door haar voormalige geschiedenislerares.
'Ik wil er
wel over nadenken,' mailde ik terug,
'je hoort van me, na het weekend.'
Wat
klets was.
Natuurlijk wilde ik mee.
Ook omdat deze groep uitsluitend naar
Auschwitz ging en niet het kamp bezocht als interessant uitje vanuit het nabij
gelegen Krakau.
Want die combinatie leek me in alle opzichten ongepast.
Al jaren dacht ik over een bezoek aan Auschwitz, de plek
waar mijn oma, Marie Hertzdahl-Bloemgarten, bijna twee jaar gevangen had
gezeten.
Waar mijn grootvader, Salomon Victor Hertzdahl, was vermoord.
Eigenlijk was mijn denken over een bezoek vooral weifelen.
Was het wel een goed
idee daarheen te gaan?
Wat wilde ik daar?
Wat zou het met me doen?
Had ik niet
voldoende over Auschwitz gelezen?
Uit de eerste hand gehoord van familieleden
die waren teruggekomen?
Had ik de afgelopen vijftig jaar niet genoeg Auschwitz
gezien op films, op foto's, in documentaires en getuigenissen?
Auschwitz
obsedeerde me.
Wat ik er maar over te pakken kon krijgen, nam ik tot mij sinds
ik rond mijn tiende jaar had ontdekt dat mijn grootouders daar in de oorlog
waren geweest.
Nu begon het weifelen weer van voor af aan.
Waarom zou ik
naar Auschwitz gaan?
Waarom wilde ik de plek waar de wreedheid zo heeft
huisgehouden met eigen ogen aanschouwen?
Ik 'wist' toch al zoveel?
Telkens als
de gedachte om er naartoe te gaan de kop opstak, vond ik een steekhoudende
smoes om de reis uit te stellen.
Ondanks aansporingen van mijn geliefde om te
gaan.
'Je hebt gelijk, ik moet er zeker een keer heen.
Maar nu niet,' zei ik
dan.
Misschien was ik wel bang voor de confrontatie met het kamp.
Een boek kun je dichtslaan.
De televisie kun je uitzetten.
Wat doe je als je
het in Auschwitz niet meer aankunt?
Dat zou ik overigens nooit hardop toegeven.
Als oma het kon overleven, heb ik geen excuus om het niet aan te durven, vond
en vind ik nog steeds.
'Zolang ik niet ga, kan ik er nog heen,' hield ik mezelf
lange tijd voor. Van uitstel zou zeker geen afstel komen. Want het was mijn
vaste overtuiging dat ik één keer in mijn leven een bezoek aan het kamp zou
brengen