Rudolf Geel - Bitter & zoet
Roman
Fragment
( . . . )
'Je vader is een beetje vreemd', zei mijn moeder op een zondagmiddag, ongeveer een jaar voor haar verdwijnen.
We zaten gezellig aan de borrel.
Ik had net naar de voetbaluitslagen
geluisterd.
'Je vader die weet alles van geschiedenis.
Maar de toekomst, die kan hem niets schelen.
Waarom studeer je niet eens in de toekomst schatje?
Dan kunnen wij ook een keer de loterij winnen.'
'Geld is niet alles', zei mijn vader.
Maar onze buren, die net een vette prijs in de wacht hadden gesleept, hadden haar helemaal opgewonden (en daarna treurig gemaakt) met hun verhalen over een reis naar Egypte en de koningsgraven.
Daar wilde zij opeens ook heen, hoewel we haar er nooit eerder over hadden gehoord.
'Hoor je wat je vader zegt?' vroeg mijn moeder.
Ik grinnikte.
'Nee pa!' riepen we alle drie door elkaar.
'Gezondheid, dat is pas echt de moeite waard.'
Hij spreidde met een verontschuldigend gebaar zijn handen.
Hoe kon je de loterij winnen als je nooit meedeed?
Mijn moeder had al een paar glazen sherry op.
Ze schonk tegen haar gewoonte
in voor een derde keer haar glas vol en zei zacht en vriendelijk:
'Het kan je niet echt veel schelen, hè pappa, hoe we erbij lopen, dat is niet belangrijk.
Als er maar niets stuk is.
Want stuk dat is een schande!
En daarom begrijp ik eigenlijk
niet waarom je op feestjes, zoals gisteravond, de grote vent moet uithangen met die rotverhalen over vreetpartijen en moorden.
Of denk je dan zelf dat je in die vorige eeuw leeft, zodat het nog een hele tijd duurt voor je
doodgaat in negentien zoveel?'
'Wat denk jij?' vroeg mijn vader.
'Ik heb niet zoveel verhalen', zei ze.
'En ik ga net als jij dood in deze eeuw.'
'Komt het niet op hetzelfde neer?' vroeg hij.
'Dat zal wel pappa', zei mijn moeder.
Het was de eerste keer dat ze hem pappa noemde.
Later in het jaar dat hen en ons nog restte, noemde zij hem nog wel eens zo, en ik dacht toen dat ze het deed om hem te pesten, maar nu
geloof ik dat er ook iets van vertedering in schuilde.
Nadat zij was uitgesproken zaten we elkaar allemaal aan te kijken.
Mijn vader stond op en liep naar haar toe om haar te knuffelen.
'Kom op jongens!' riep hij vrolijk.
'Wie schenkt nog eens wat in!'
( . . . )